Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Hop

betekenis & definitie

Humulus lupulus L., is een in de gematigde streken thuisbehorende plant uit de fam. der hennepachtigen of Cannabaceae. Het is een 3-6 m lange, met een wortelstok (de z.g. hopstoel) in de grond overblijvende klimplant, die men in Ned. vaak in heggen en op vochtige plekken aantreft.

De plant is tweehuizig. In de Middeleeuwen is men begonnen h. bij de bierbereiding te gebruiken. H. wordt als cultuurgewas geteeld in Duitsl., Frankr., België, Tsjechosl., Polen, Yoegoslavië, Eng. en Amerika.Tussen half Aug. en half Sept. worden de hopbellen (vruchtkegels) geplukt. Deze hopbellen worden gedroogd en meestal tegelijkertijd gezwaveld om de duurzaamheid te vergroten. Daarna perst men ze in linnen zakken. Een deel der op de vruchtjes en op de binnenkant der kegelschubben voorkomende klieren valt bij deze behandeling af en komt als hopmeel of lupuline in de handel. De opbrengst van fijne kwaliteiten h. bedraagt 500-800 kg/ha. In Am. en Eng. oogst men echter wel 1700 kg/ha.

In België heeft de h. als cultuurgewas niet meer dezelfde betekenis als voorheen. In 1880 teelde België nog 3.985 ha h., en in 1932 nog slechts 490 ha. Na de 2e wereldoorlog bleef de beteelde oppervlakte schommelen omstreeks 500 ha. De h. werd uit Egypte of het Euphraatgebied in de Kaukasuslanden ingevoerd en tijdens de 4e en 5e eeuw naar Centr. Eur. overgebracht. In België wordt de h. voor het eerst vermeld in een schenkingsakte van koning Pepijn aan het klooster van Saint Denis (768). In de domaniale economie bezat elk domein zijn eigen hoptuin en toen het bierbrouwen een zelfstandige nijverheid werd, kweekte elke brouwerij zelf de nodige h. De ontwikkeling van de stadseconomie had tot gevolg dat de brouwerijen hun grondstoffen, waaronder de h., op de markt aankochten.

In 1954 besloegen de kleine hoptuinen van Aalst-Asse een oppervlakte van 247 ha, de grotere hopvelden van Poperinge 394 ha en de in Wallonië verspreide nieuwe aanplantingen 10 ha.

De oude landrassen, ‘Witte Rank van Poperinge’, de ‘Buvrinnes’ en de ‘Coigneau’ zijn vrijwel geheel verdwenen. Dank zij het onderzoek van Ir HOEDT in de streek van Aalst en van Directeur Ir SiMOENS in de streek van Poperinge, worden thans rassen verbouwd met goede brouwwaarde en met meer oogstzekerheid: een verder doorgevoerde stamselectie zal het mogelijk maken in deze veelal nog onzuivere rassen aan het milieu aangepaste klonen af te zonderen en te beschrijven.

Omstreeks 1930 werd uit Eng. het ras ‘Fuggles’ ingevoerd, dat goed weerstand biedt aan de zwamziekten en dus weinig sproei-arbeid eist; de opbrengst is echter aan de lage kant en zijn h. is praktisch alleen geschikt voor bieren met lage gisting; de uit Duitsl. ingevoerde ‘Tettnang’ geeft in opbrengst evenmin voldoening, doch dit ras is rijk aan harsen en lupuline en is gezocht voor bieren met lage gisting. Met ‘Hallertau’, herkomstig uit Beieren, worden thans proeven op plantafstand aangelegd daar dit weelderig groeiend ras, ondanks zijn geringe weerstand tegen ziekten en dus hoge sproeikosten, toch gewild is wegens zijn hoge opbrengst, zijn regelmatige en dichte bellen en zijn uitstekende hopkwaliteit, die het voor bieren met lage gisting geschikt maakt.

Volgens de eerste proefuitslagen moet ‘Hallertau’ ruimer geplant worden dan ‘Fuggles’, nl. 2,25 m tussen en 1,30 m in de rijen. Van de ‘Saaz’-rassen geeft nr 25 het meest voldoening en kan als vroegrijp ras de ‘Early Prolifice’ (Kent) best vervangen. De ‘Northern Brewer’ vraagt thans de aandacht wegens de mooie dichtheid zijner bellen, zijn weerstand aan Pseudo-peronospora. zijn geringer gevoeligheid voor windschade en zijn hoog gehalte aan bitterstoffen. Voor de in 1939 ingevoerde ‘Early Promise’, waarvan de dichtheid der bellen iets te wensen overlaat, is de brouwerij zich meer en meer gaan interesseren. John Ford is een minder rijke var., maar de opbrengst is zeer hoog.

Daar de h. meer dan 10 jaar dezelfde grond bezet, moet de hopplanter een perceel kiezen met een goede watereconomie, een flinke stalmestbemesting toepassen en de N-P-K-bemesting afstemmen op de sterk vegetatieve ontwikkeling en de opbrengst; een doelmatige bestrijding van de zwamziekten, de ruimtelijke schikking van het veld i.v.m. doorluchting en zonbestraling kunnen de kwaliteit van de hopbel sterk beïnvloeden; verder kan de richting der rijen de windschade enigszins

beperken. De stalmest wordt vóór de winter licht ondergeploegd; vroeg in het voorjaar wordt het veld van kunstmest voorzien, gecultivaterd en geëgd; daarna wordt de grond diep omgeploegd en krijgt tot begin Apr. tijd om voldoende aan te sluiten.

Het planten van de stekken geschiedt op een afstand tussen de rijen van 1,5 tot 2,25 m en in de rijen van 1,30 m tot 2 m, al naar gelang de rassen; de diepte der pootgaten bedraagt 30-40 cm. In elk pootgat zet men, zo verticaal mogelijk, 1 of 2 stekken, die met een laagje grond van 5-6 cm bedekt worden. de stekken worden begin Apr. uit een 4 5-jarige plant gesneden; zij zijn 10 15 cm lang, 2 cm dik en voorzien van 2 ogen-kronen, het topeinde wordt op ca 0,5 cm boven de bovenste ogenkrans afgesneden.

Het eerste jaar kan men tussen de rijen aardappelen of bieten verbouwen. Veelal maakt men echter gebruik van z.g. zogers, die één jaar vroeger werden afgesneden en op een wachtbed worden gekweekt. De beste opbrengst krijgt men het jaar dat op het planten volgt, het z.g. rozenjaar. Het oude stakenstelsel is thans bijna overal vervangen door het dradenstelsel wat bij het plukken van de hopbellen een grote tijdsbesparing meebrengt en tevens de gezondheid en de ontwikkeling van de planten bevordert. Tijdens de groei wordt de bodem tussen de rijen geregeld schoon gehouden; om de doorluchting en de groei van de vruchtdragende stengels te bevorderen, worden de onderste zijscheuten weggesneden, zodra de planten een voldoende hoogte hebben bereikt.

Verder wordt met de moderne bestrijdingsmiddelen de strijd aangebonden tegen aardvlooien, bladluizen en rode spin evenals tegen meeldauw (Sphaerotheca humuli) en valse meeldauw (Pseudo-peronospora humuli). De pluk heeft plaats van Aug. tot half Sept., wanneer de bellen groengeel worden, nog veerkrachtig zijn, vettig aanvoelen en een sterk aroma verspreiden. Bij te vroege pluk krijgt men geen goed aroma en een te hoog vochtverlies bij het drogen; te late pluk heeft verlies van lupuline ten gevolge. Dank zij het dradensysteem behoeven de stengels thans niet meer afgesneden te worden, doch maakt men ze aan de top los en plukt de bellen afzonderlijk mèt de bloemsteel, die niet langer mag zijn dan 1 cm.

Doordat de stengels aan de plant kunnen blijven, kan na het plukken nog een deel van hun reservestoffen naar de wortel verhuizen. In Oct.-Nov. worden de stengels ca 15 cm boven de grond afgesneden, waarna de organische, fosfor- en kalibemesting wordt ondergeploegd. Einde Mrt. wordt een tweede maal geploegd en worden de hopstoelen voor het versnijden blootgelegd. In dichtere bodem moet het versnijden vroeger plaatsgrijpen dan op de zwaardere.

I.v.m. de ontwikkeling van de rassen moet ‘Fuggles’ eerst worden versneden; daarop volgen ‘Northern Brewer’, ‘Hallertau’, ‘Saaz’ en ‘Tettnang’. Bij het versnijden mogen niet te veel ogen op de wortelstok worden gelaten, daalde plant dan spoedig te ondiep groeit en de opbrengst, vooral in droge zomers, daalt. Liefst snijdt men de voorjarige stengels op ca 1,5 cm boven de wortelstok af, waarbij 2 of 3 knoppen behouden worden. De jonge scheuten, die zich op de wortelstok hebben gevormd, worden als groente, de z.g. hopkeesten, verkocht. Nadat de hopstoelen opnieuw met aarde bedekt zijn, kunnen de N-meststoffen worden ingeploegd. Na half Apr. worden 3 of 4 van de kloekste scheuten aan de steundraden vastgemaakt en kan het werkrhythme van het vorig jaar herbeginnen.

Na het plukken van de bellen wordt de groene h. in balen van 40-50 kg naar de eest gereden om het watergehalte van 75-80% tot ca 12% terug te brengen. Men verkrijgt hierbij 1 kg droge h. uit ca 4,5 kg groene h. De eesten met open vuur hebben thans plaatsgemaakt voor speciale droogeesten met warme lucht en sterke luchtstroom: de beste zijn voorzien van 2 of 3 droogtafels en hebben in de schouw een ventilator. De temp. is bij de ingang 50 C; wanneer de warme lucht de hoplaag van maximaal 40 cm heeft doordrongen, is haar temp. aan de uitgang nog slechts 27o C. De opbrengst van de zaadloze droge h. schommelt voor ‘Tettnang’ tussen 850 en 1200 kg ha. voor ‘Hallertau’ tussen 1500 en 1600 kg.

J.I.G.BUTLER / A.G.DUMON.