Wanneer in beide chromosomen van een chromosomenpaar hetzelfde gen aanwezig is, wordt de plant of het dier homozygoot voor dat gen genoemd. Is dat niet het geval dan heet de plant of het dier voor dat gen h.
Bij mais vinden we één genenpaar, dat bepaalt of het endosperm bestaat uit zetmeel of uit suiker. Su Su is homozygote zetmeel mais en su su homozygote suikermais. De bastaard tussen deze twee heeft in het betrokken chromosomenpaar in het ene chromosoom het gen Su en in het homologe het gen su en bezit daarmee het genotype Su su: het is h. Al naarmate het betreffende genenpaar intermediaire of dominant-recessieve erfelijkheid vertoont zal de verschijningsvorm van de h. (zijn phaenotype), ongeveer midden tussen het phaenotype van de beide homozygote ouders in liggen of, zoals in het geval van Su su, (nagenoeg) gelijk zijn aan dat van de dominante ouder (Su Su). Een bastaard, die h. is voor één factorenpaar heet een monohybride, voor twee een dihybride, enz.
Typische kruisbestuivers, zoals rogge, mais en suikerbieten, vertonen i.h.a. een zeer sterke heterozvgotie (z. Heterosis en Inteelt).
