(bosb.) Scheur, soms reeds in de levende boom aanwezig of ontstaan ten gevolge van het krimpen van een stam tijdens het drogen. H. verlopen radiaal van het hart in de richting van de omtrek.
Ze zijn aan de hartzijde het breedst. Zij treden liet eerst op aan het voeteinde van de stam en planten zich vandaar m.o.m. ver in de lengterichting voort. Men tracht ze te voorkomen door afdekken van de koppen der stammen, door het inslaan van S-vormige ijzers, door witverven van de koppen of door deze met bepaalde preparaten in te smeren.