Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Gal

betekenis & definitie

1. Spijsverteringsvocht voor de vertering van vet, afgescheiden door de lever en geloosd in de twaalfvingerige darm.

2. Beengebrek bij onze dieren. Wanneer zich in een gewricht of in een peesschede abnormaal veel vocht ophoopt, krijgt het dier daar een opzwelling. Zo’n bult noemt men een g. Men onderscheidt dus gewrichts-g. en peesschede-gal.

Zij kunnen ontstaan door geforceerde bewegingen bij springen of hard trekken en zijn vaak ook een gevolg van een zwakke bouw der gewrichten.

In sommige gevallen is genezing mogelijk; dit is een taak voor de dierenarts.

3. Bij planten zijn g. misvormingen, veroorzaakt door weefselwoekeringen (hypertrofe groei) onder invloed van een of ander agens. Zij hebben zeer uiteenlopende afmeting, vorm en bouw, maar zijn steeds karakteristiek, voor de plant zowel als voor het betreffende agens.

Tot de plantaardige verwekkers behoren schimmels en bacteriën. Een bekende g. door de laatstgenoemde veroorzaakt, is de z.g. kroongal (‘crown gall’), die ongeveer de grootte van een vuist bereikt en die men soms aantreft op de wortels van houtige gewassen, b.v. van fruitsoorten, maar bij braam ook op bovengrondse stengels. Talrijker zijn schimmel-g., in Ned. b.v. veroorzaakt door soorten van het gesl. Taphrina, fam. Exoascaceae, op els. pruim, Azalea, perzik e.a.

Op Java is zeer algemeen in het gebergte de roestzwam Uromyces teppenanus TUBOEUF, die grote en zeer opvallende g. veroorzaakt op Albizzia lophantha (WILLD.) BENTH., kemlandingan goenoeng. Veel talrijker zijn dierlijke organismen, die g. doen ontstaan, zoals wortelaaltjes (Nematoden), waartoe de zeer bekende cosmopolitische Heterodera marioni CORNU (radicicola MUELL.) behoort. Het grootste aantal galvormers vindt men onder de mijten en insecten. De grote fam. der Eriophydae of galmijten telt talrijke soorten, die op vele gewassen, ook in de tropen, m.o.m. karakteristieke g. doen ontstaan, in Ned. b.v. de rondknop op Ribes nigrum. Onder de insecten zijn de Rhynchola te noemen, speciaal bepaalde bladluizen, Aphididae, in mindere mate enkele schildluizen, Coccidae, en sommige bladvlooien, Psyllidae.

Bladluis-g. komt men veelvuldig tegen op iep en populier. In Indon. behoren bladluis-g. op Styrax tot de meest opvallende misvormingen, die men kent. Ook de aantasting door bloedluis, Eriosoma Itmigerum HAUSM., wordt als een g. beschouwd evenals de wortelaanzwellingen (nodositeiten), die een gevolg zijn van druifluis (Dactylosphaera = Phylloxera) resp. van bepaalde wortelaaltjes. Een bijzondere plaats nemen de diennes-g. in, die men uitsluitend op verschillende Picea-soorten aantreft. Onder de kevers en vlinders komt men slechts weinig galvormers tegen.

Daarentegen leveren de Hymenoptera en Diptera het grootste contingent aan gal insecten op, zodat men bepaald van galmuggen, ltonididae (= Cecidomyidae), resp. galwespen, Cynipidae, spreekt.

De bouw van de g. is soms gecompliceerd, het weefsel is grotendeels parenchymatisch en bevat veel sclerenchym-elementen. Sommige g. zijn rijk aan looizuur en hebben daarom industriële toepassing gevonden. I.h.a. hebben vele planten weinig hinder van de zich er op bevindende g.: men beschouwt hun veroorzakers daarom niet bepaald als schadelijk. Uitzonderingen hierop vormen de wortclaaltjes, de rondknopmijten, de bloedluis, de druifluis en enkele andere.