(bodemk.) zijn korrelgrootte-klassen, waarin de korrels van een grondmonster kunnen worden onderscheiden. De f. worden uitgedrukt in gewichtsprocenten van de luchtdroge grond of in procenten van de minerale delen (grond, waaruit de organische stoffen zijn verbrand).
Als fractie grenzen neemt men voor monsters voor de landbouwpraktijk:
< 16μ = afslibbaar,
16-90μ = fijn zand,
> 90μ = grofzand.
Eveneens bepaalt men nog wel de fractie < 2μ = lutum.
In een uitvoerig grondmonsteronderzoek worden meestal de volgende r. bepaald:
<2,2-5, 5-10, 10-20, 20-50, 50-75, 75-100, 100-200, 200-350, 350-500, > 500μ.
De f. boven 50μ worden bepaald door zeven, die van 2-50μ door een slibanalyse.
Met behulp van een centrifuge worden ook wel f. < 2μ bepaald. Zo hecht men thans veel waarde aan de fractie < 0,5μ, omdat hierin alle kleimineralen voorkomen.
In België worden door de diensten van de bodemkartering die met steun van het I.W.O.N.L. wordt doorgevoerd) volgende f. bepaald:
< 2, 2-10, 10-20, 20-50, 50-100, 100-200, 200-500, 500-1000, 1000-2000. Hierbij noemt, men < 20μ = klei: 20-50μ = leem; < 50μ zand.