Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Fagus

betekenis & definitie

of beuk is een Monochlamidee en behoort tot de Fagaceae, vroeger wel aangeduid als Cupuliferae, de groep der katjesdragers, die éénslachtige bloemen hebben, waarvan de ♂ steeds in katjes staan. Bij de fam. der Fagaceae is de ♀ bloem en later ook de vrucht voorzien van een napvormige aswoekering (cupuia).

Tot deze lam. behoren ook de gesl. Quercus en Castanea. Het gesl. F. is arm aan soorten. De Eur. beuk, F. silvatica L., is een houtsoort van het maritieme klimaat van W., Midden, en Z. Eur., Kaukasus, Kl.Az., N.Perzië. Hij is een boom van het vlakke land en van het middelgebergte (de zone van het Fagetum ligt tussen het Quercetum en het Picetum), die vrij hoge eisen stelt aan warmte en vochtigheid en bij voorkeur groeit op kalkrijke gronden. Hij heelt gladde, donkergroene, eivormige, gaafrandige tot zwakgerande bladeren aan de rand fijn behaard, afwisselende bladstand, smalle, lange, spitse, afstaande knoppen, niet boven maar naast het bladmerk en i.v.m. het veelvuldig optreden van dwergloten bij deze soort, aan oudere twijgen gewoonlijk kort gesteeld. Hij bloeit gelijktijdig met het uitkomen der bladeren.

De ♂ bloemen in kogelronde katjes aan hangende steeltjes, de ♀ bloemen op de uiteinden der jonge twijgen, gewoonlijk 2 bloempjes in een 4-delig napje. De vruchten zijn in Sept. van hetzelfde jaar rijp. Bij het rijpen springt de houtige cupula aan de bovenzijde open. De bloemknoppen vallen reeds in de winter op, doordat ze korter en dikker zijn dan de bladknoppen. De stam is rolrond en blijft tot op hoge leeftijd een gladde, dunne bast behouden, waardoor deze soort zeer gevoelig is voor zonnebrand. Hij vormt oorspronkelijk een penwortel, die echter later in groei achterblijft en zich in verschillende, vrij diepgaande zijwortels vertakt.

De beuk is een schaduwverdragende houtsoort, die in ons klimaat wel inheems is, maar op arme (vooral kalkarme) gronden een ongunstige invloed uitoefent op de humusomzetting.

Het hout heeft in gezonde toestand geen gekleurde kern; echter vaak een z.g. schijnkern. Het is vrij hard en niet duurzaam, maar na impregneren voor buitenwerk te gebruiken (dwarsliggers, bestrating, brugdekken;. Het heeft een zeer korte vezel en slijt en splintert daardoor niet af (onderdelen machines, slagersblokken, walsen, houten kamraderen). Verder wordt het gebruikt in de meubelindustrie. Ook voor parketvloeren, muziekinstrumenten, botervaatjes, huishoudelijke gereedschappen. Het is uitstekend brandhout en geeft goede houtskool. De beukenoten (gewoonlijk eens per 6-8 jaren is er een rijk zaadjaar) leveren een uitstekend veevoeder en beukenolie.

Als var. van onze gewone beuk moeten genoemd F. silvatica var. pendula LOUD., de treurbeuk en F. silvatica var. purpurea AIT. , de bruine of rode beuk. Beide var. worden gewoonlijk voortgeplant door enten.

De beuk heeft bij ons grote betekenis als laanboom. Hij wordt geplant als bemantelde heester, d.w.z. dat de stam tot onder toe met fijne takjes moet zijn bezet tegen zonnebrand. Om dezelfde reden moet men zeer voorzichtig zijn met dunnen in oude beukenlanen. Verder is hij zeer geschikt voor het maken van dichte heggen.

De Am. beuk, F.grandifolia EHRH., heeft grotere bladeren met aan weerszijden van de hoofdnerf 9-14 zijnerven (bij F.silvatica 5-9), donkerder en iets blauwachtig van kleur, bladrand meer getand. Hij vormt op oudere leeftijd iets meer schors en is een soort van hel O. Am. loofhout gebied.

G. HOUTZAGERS.