Bij ccn oppervlakkige beschouwing was en is men soms geneigd bepaalde eigenschappen of kenmerken bij levende wezens te beschouwen als van de ouders geërfd en andere als verkregen ten gevolge van de uitwendige omstandigheden. Het erfelijkheidsonderzoek heeft leren inzien, dat de bovenstaande tegenstelling onjuist is en dat ieder kenmerk tot stand komt onder samenwerking van de in de kiem (b.v. de bevruchte eicel) reeds aanwezige erfelijke aanleg of genotype met de uitwendige omstandigheden.
De door het erfelijkheidsonderzoek gevonden afzonderlijke bestanddelen van het genotype zijn de genen of erfelijke factoren en deze gaan i.h.a. onveranderd van generatie op generatie over, ongeacht het mede onder de invloed van de uitwendige omstandigheden verkregen phaenotype. Erfelijk zijn dus niet de waargenomen eigenschappen, maar erfelijk is het (door de genen bepaalde) vermogen om op bepaalde uitwendige omstandigheden op een bepaalde wijze te reageren (z. Erfelijkheid).
