Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Enten

betekenis & definitie

1. Onder e. verstaat men in de tuinb. het met elkaar in aanraking brengen van delen van twee planten, zodat deze met elkaar kunnen vergroeien en met elkaar dan een physiologische eenheid vormen.

Niet alle planten kunnen met elkaar vergroeien. Hoe groter de systematische verwantschap is, des te groter is de kans op het vormen van een physiologische eenheid. Toch loopt de vergroeiingskans niet geheel parellel met deze verwantschap, waaruit volgt, dat een bepaalde biologische overeenstemming gewenst is.

Bij grote overeenstemming wordt een symbiontische gemeenschap gevormd, terwijl er in het tegenovergestelde geval soms wel nog vergroeiing kan optreden maar de samenleving m.o.m. parasitisch is. Er is dus een overgang van symbiose naar parasitisme. In het eerste geval heeft er een volledig samenleven plaats, terwijl in het andere uiterste de ene partner ten koste leeft van de andere. De eerste zal een lange levensduur hebben, de laatste een kortere. Tussen beide zijn overgangen. Bij een goede vergroeiing vormt zich tussen de entpartners eerst een intermediair weefsel, samengesteld uit de calli (mv. van callus) der beide componenten. De eerste vergroeiing is feitelijk een verkitting.

Later treden de gelijknamige weefselgroepen met elkaar in verbinding en kan er uitwisseling plaats vinden van het voedsel, dat door de wortels en door de bladeren opgenomen of gevormd wordt. Indien er autoplastischc transplantatie (d.i. enten op gelijknamige planten) heeft plaatsgevonden, zullen de entpartners weinig modificaties vertonen, tenzij er op de een of andere wijze een mechanische belemmering is opgetreden.

Bij heteroplastische transplantatie, waarbij de weefsels der componenten dus verschillend zijn, is er wel degelijk verandering in levensverschijnselen mogelijk. De twee symbionten kunnen elkaar dus beïnvloeden, maar deze beïnvloeding is meestal uitsluitend kwantitatief, alhoewel wordt aangenomen, dat bepaalde kwalitatieve veranderingen mogelijk zijn b.v. t.o.z. van het al of niet voorkomen van alkaloïden. Sommige onderzoekers nemen aan dat deze over de entplaats gevoerd kunnen worden, waardoor dan een kwalitatief verschil ontstaat. In de meeste gevallen kan men slechts voedingsmodificaties constateren, die zich dan uiten in het m.o.m. van het een of ander b.v. meer suiker of meer aroma in de vruchten, vroeger en groter vruchtbaarheid, meer of minder resistentie tegen ziekten. Elke symbiont behoudt bij het e. zijn erfelijke eigenschappen.

In de praktijk heeft men sinds eeuwen op alle gebieden van de plantenteelt gezocht naar onderstammen, die de enten op gunstige wijze beïnvloeden. Zeer waarschijnlijk werd reeds vóór de Christelijke jaartelling het e. in het verre Oosten beoefend. De kennis van deze bewerking heeft zich vandaar over de gehele wereld verspreid en toepassing gevonden. In oude geschriften kan men fantastische verhalen lezen over hetgeen met het e. bereikt kan worden, terwijl men eerst in deze eeuw een juist inzicht heeft gekregen in de anatomie en de physiologie van het veredelen, zoals het e. ook wel genoemd wordt, hoewel deze term feitelijk onjuist is. Een geënte plant noemt men ook wel een veredeling.

Het e. heeft in de loop van de tijd ook nog andere namen gekregen, die in enkele teeltcentra nog wel gebruikt woorden. Zo spreekt men in Boskoop over het proppen, het zogen, het zetten en het griffelen, waartussen men ook nog verschil maakt naar de wijze waarop het e. uitgevoerd wordt.

De. verschillende methoden kan men in groepen indelen. Bij de eerste groep wordt de ent niet van de moederplant verwijderd, doch blijft hiermede verbonden tot de vergroeiing heeft plaatsgevonden (het zogen of afzuigen). Bij de tweede groep worden entrijzen genomen voorzien van één of meer knoppen, terwijl men bij de andere groep uitsluitend knoppen overbrengt (het oculeren).

Het aantal manieren binnen deze groepen is legio, alhoewel dit niet wil zeggen, dat er veel verschil in het resultaat behoeft te bestaan. Wel komt het voor, dat een bepaalde entmethode voor een bepaalde plant voorkeur verdient.

Tegenwoordig past men gewoonlijk de volgende manieren toe.

1. Afzuigen bij planten, die moeilijk vergroeien;
2. zetten bij vele kasplanten en dan vaak tijdens de groei;
3. spleet-e. bij dikke takken en stammen;
4. driehoeks-e. ook bij dikke takken en stammen;
5. copuleren bij jonge stammen en dan vaak binnenskamers in de winter (kamerveredeling);
6. Engelse enting. Dit is een vorm van copuleren en vindt bij druiven toepassing;
7. kroonenting bij walnoten en dan vaak op de wortelhals der onderstammen;
8. oculeren. Men kent hiervan 2 manieren. Het oculeren met schietend oog in Apr. Mei en met slapend oog in Augustus.

Het e. heeft bij sommige gewassen b.v. bij kersen in Oct. doch ook in het voorjaar plaats. Meestal ent men (met uitzondering van de kamerveredeling) in Mrt Apr. De onderstam moet in groei zijn, de ent behoort echter in rust te verkeren. Het oculeren heeft het meest in de zomer plaats bij verschillende boomkwekerij- en fruitteeltgewassen. Enkele planten laten zich beter vermenigvuldigen door middel van oculatie dan door andere entmethoden, b.v. peer op kwee.

Een bijzondere wijze van e. is nog het afenten, ook wel omenten genoemd, dat men toepast bij oude bomen, indien men van var. wil wisselen omdat de oude om de een of andere wijze niet voldoet. De dikke takken worden dan afgezaagd en op de wonde worden enten geplaatst. Ook komt het voor, dat men de enten niet op de glad bijgesneden zaagwonde plaatst maar ter zijde van de takken en dan in een zeer groot aantal (200 à 400) om spoedig weer een volledige kroon te krijgen (spinnekop of egelentingj. Het omcnlcn van fruitbomen wordt tegenwoordig sterk aanbevolen ten einde de fruitteelt te saneren. Bij de grote toename der jaarlijkse opbrengsten door het uitbreiden van de fruitteelt zal meer geëxporteerd moeten worden, zodat men alleen maar succes kan verwachten, indien goede export-var. geteeld worden. de meeste plaatselijke en minderwaardige var. moeten uit de cultuur worden genomen.

A. M.SPRENGER.
2. In de bacteriologie ent men bacteriën in of op voedingsbodems. Als de cultuur goed aangeslagen is, kan men overenten op nieuwe voedingsbodems.
3. In de scheikunde worden oplossingen, die men tot kristallisatie wil brengen, geënt met een geringe hoeveelheid van kristalletjes van de stof, die men uit de oplossing wil laten kristalliseren.
4. Ook in andere betekenis spreekt men nog van enten (z. Enting).