Machine voor het dorsen van granen, peulvruchten en fijne zaden als koolzaad, mosterdzaad, blauwmaanzaad, klaverzaad. Het dorsen berust voorn, op een slagwerking tussen de snel draaiende dorstrommel en de stilstaande dorsmantel of dorskorf.
Het gewas gaat hier tussen door. Het uit de aren gedorste graan valt grotendeels door de dorsmantel omlaag naar de reinigings afdeling. Het in het uitgedorste stro achtergebleven zaad wordt daar uit geschud en vervolgens met het overige zaad in de reinigingsafdeling geschoond. Om verschillende gewassen te kunnen dorsen moet de afstand tussen dorstrommel en -mantel kunnen worden gewijzigd, evenals het toerental van de dorstrommel. Bovendien kan in de schoningsinrichting de zeefcombinatie en de sterkte van de luchtstroom, die het kaf van het koren moet scheiden, worden aangepast aan de omstandigheden.
Men kent breedstro-d., waarbij de halmen evenwijdig aan de trommel-as in de machine komen, en langstro-d., waarbij het stro in de lengterichting, dus loodrecht op de trommelas, door de machine gaat. Er zijn 2 typen dorstrommels, nl. met slaglijsten en met tanden. Het laatste type is de z.g. hekeltrommel.
Op grote machines is een zelfvoeder aanwezig; d.i. een korte band zonder eind, waarmee de schoven naar de dorstrommel worden gevoerd. De banden der schoven worden doorgesneden met behulp van boven de aangevoerde schoven ronddraaiende, vleugelvormige messen. Op de as, waarop de messen zijn bevestigd, bevindt zich tevens een worm, waardoor de schoof iets wordt gespreid.
Na het dorsen vallen de meeste korrels, kaf en kortstro door de dorskorf naar beneden en komen op de z.g. kortstrozeef. Het stro komt uit de dorsruimic op de schudder, hetzij op een gaffel-, hetzij op een werpschudder. De dan nog uit het stro geschudde korrels vallen door de schudderzeven en komen terecht op een schuinstaande plaat, de graanzolder, waarover de korrels naar de voorkant van de bovengenoemde kortstrozeef worden gevoerd. De korrels en het kaf vallen hierdoor, terwijl het kortstro aan het eind van de kortstrozeef wordt afgevoerd, eventueel door een afzuiger naar de bak van de stropers. De korrels, het kaf en andere verontreinigingen komen van de kortstrozeef in de ‘eerste reiniging’.
Ze komen eerst op de bovenste zeef, de hemelzeef, waar een sterke luchtstroom van een daarachter geplaatste waaier doorheen blaast. Het kaf wordt weggeblazen en komt op een zandzeef in de kafgoot, wordt vervolgens door een kafblazer aangezogen en door buizen weggeblazen. Na de hemelzeef te zijn gepasseerd, vallen de korrels, de onkruidzaden en de aren op de z.g. arenzeef. waarover nietgedorste aren en stukken ervan worden afgevoerd. Soms worden deze door een arenzuiger teruggeblazen naar de dorstrommel om opnieuw te worden gedorst. de korrels met de nog aanwezige verontreinigingen vallen door de arenzeef op een tweede zeef, de zandzeef, waarover de korrels worden afgevoerd naar een jacobsladder. Deze brengt ze weer boven in de machine.
Zo nodig passeert het graan hier de gerstekorter of beuker en komt dan in de ‘tweede reiniging’, eveneens bestaande uit een combinatie van onder elkaar liggende zeven met een waaier. Vervolgens komt het graan terecht in de sorteerinrichting, waarin de korrels in een luchtstroom op soortelijk gewicht of in een sorteercylinder op grootte worden gesorteerd. Hierachter bevindt zich de opzakinrichting met meestal 2 uitlopen voor het beste graan en 2 of 3 andere voor de mindere kwaliteiten. Tussen elke 2 uitlopen zit een omschakelklep, zodat aan 1 uitloop een zak kan worden gevuld, terwijl aan de andere een lege zak wordt bevestigd. Soms is naast de uitlopen een elevator aangebracht, die de gevulde zak tot schouderhoogte opheft.
D. hebben zeer uiteenlopendecapaciteiten.nl. van 250-4000 kg graan per uur. De constructie van kleine machines is uiteraard eenvoudiger dan die van grote, maar het principe is gelijk. Naar capaciteit onderscheidt men kleine, middelgrote en grote breedstro-d. In hoofdzaak houdt deze indeling verband met de diameter der dorstrommel, die van 37-57 cm varieert. De breedte van de dorstrommel loopt uiteen van 1,60-1,80 m.
Langstro-d. hebben dors trommels met een diameter van 60-63 cm en een breedte van 1,22 1,5 m. De maximale capaciteit bedraagt 4000 kg. Men treft in praktisch alle machines slaglijstentrommels aan; slechts enkele oude, kleine machines hebben nog een hekeltrommel, terwijl in Am. en ook in Duitsl. thans weer zeer grote machines met een hekeltrommel worden uitgerust.
Om bij grote machines een zeer gelijkmatige toevoer en daardoor een grote capaciteit te verkrijgen, wordt een lange, omhoogvoerende zelfvoeder toegepast, waarlangs aan weerszijden een wagen staat. Hierdoor kan in snel tempo op de zelfvoeder worden afgeladen. Het voor een d. benodigde vermogen varieert van 5-50 pk. Er wordt gebruik gemaakt van stationnaire verbrandingsmotoren, electromotoren en landbouwtrekkers met riemschijf of aftakas, sporadisch nog van stoomlocomobielen.
Voor het dorsen van vlas gebruikt men een knopbreker, voor klavers een klaverzaadwrijver en voor mais een mais-dorsmachine.
Sinds een paar jaren wordt het z.g. ‘hakseldorsen’ toegepast. Deze techniek, welke nog in haar aanvangsstadium verkeert, bestaat in het hakselen van het graan vóór het dorsen. Het rendement van de dorsmachine wordt er door vergroot. Men heeft de schoven slechts op de hakselmachine te werpen.
Het overige geschiedt automatisch. De gehakselde oogst wordt in de dorsmachine geblazen, gedorst en gereinigd. Graan, kaf en stro worden door blaasinrichtingen op de plaats van bestemming gebracht. Het dorsen door 1 man is daardoor mogelijk geworden. Het ‘hakseldorsen’ neemt een zekere uitbreiding in Duitsl. en wordt ook in België ingevoerd. Het gebruik van gehakseld stro schijnt vooral voor vrijloopstallen aanbeveling te verdienen.
P. W. BAKKER ARKEMA.