(1) Van oudsher het scheiden van de zaden of vruchten van een rijp gewas van de stro-bestanddelen. Dit wordt bewerkstelligd door meer of minder hard schudden of kloppen van het gewas, hetgeen op velerlei wijze kan plaatsvinden, veelal door uitspreiden van het gewas op een vlakke, vaste maar toch soepele (anders stukslaan) ondergrond of dorsdeel, waarna door middel van stokken, vlegels of het rondleiden van dieren over het gewas het zaad vrijgemaakt wordt.
Het stro wordt dan uitgeschud en verwijderd. Thans geschiedt het d. overwegend machinaal en omvat dan ook het reinigen en soms sorteren van het zaad.(2) (volkskunde) Als de graanoogst geheel gedorst was, moest bij de laatste slag de boerin tracteren; vanouds was het de opvatting, dat die laatste slag, de drobbeslag, de korengeest gold, die moest sterven, om weer op te staan.
Nu wordt er zo goed als nooit meer met de vlegel gedorst, maar vroeger hield de dors de boer de ganse winter bezig. Men begon als het landwerk afgelopen was en moest gereed zijn met Sint Gregorius (12 Mrt).
Als een boer dan nog niet klaar was, dan zetten de buren een stroman bij hem voor de deur met een spotbriefje in de hand:
Geef mij wal brij en bonen
dan zal ik je helpen
te dorsen en te schonen.
Men begon des morgens al heel vroeg, soms weerklonk reeds midden in de nacht de twee-, drie- of vierslag.