C16H23O8.
Bittere, in naalden gekristalliseerde stof, die bij 185° smelt na verlies van 2 moleculen kristalwater. Het is een glucoside, dat in het celweefsel onder de bast van coniferen voorkomt.
Door hydrolyse, b.v. onder invloed van emulsinase, ontstaan glucose en coniferylalcohol. Deze alcohol gaat door oxydatie in vanilline, de reukstof der vanille over. Als uitgangsstof voor de bereiding van vanille is c. door eugenol verdrongen.