( = rubber) bestaat uit een mengsel van verwante hoogmoleculaire koolwaterstoffen van de formule (C5H8)n. Het zijn kleurloze vaste stoffen, onoplosbaar in water en alcohol, oplosbaar inaether.
Rubber komt voor in het melksap (latex) van trop. planten van de fam. Euphorbiaceae, Apocynaceae en Moraceae.C. wordt voorn, gewonnen uit de latex van Hevea brasiliensis door deze stof daaruit met azijnzuur of mierenzuur neer te slaan. In zuivere toestand kan men c. verkrijgen door de colloïdale oplossing van ruwe rubber met alcohol neer te slaan, opnieuw op te lossen in aether en nog eens met alcohol neer te slaan.
De caoutehouc-moleculen bestaan uit zeer lange ketens of wijde ringen. De bouwsteen van rubber is dus een koolwaterstof, waarin hij door droge destillatie overgaat en die door polymerisatie op rubber gelijkende producten kan geven.
Guttapercha en balata bestaan evenals c. uit een keten van isopreenresten; zij verschillen van c. doordat de groepen aan de dubbelgebonden koolstofatomen anders zijn gerangschikt (eis-trans-isomerie).
De talrijke toepassingen van rubber berusten op zijn elasticiteit en resistentie tegen allerlei invloeden. Voor de meeste technische toepassingen wordt rubber eerst bruikbaar door verschillende bewerkingen (‘vulcanisatie’ met zwavel). Men bereidt rubber tegenwoordig op grote schaal synthetisch, doch gaat daarbij niet uit van isopreen, maar polymeriseert butadiëen onder invloed van natrium (Buna, in Duitsland), chloorbutadiëen (dupreen of neopreen, in Am.) of mengsels van onverzadigde koolwaterstoffen (b.v. butadiëen en styreen). Sommige synthetische producten zijn voor bepaalde doeleinden beter bruikbaar dan c.