is de middellijn van de stamdoorsnede loodrecht op de boomas. Hij wordt gemeten met de boomklem tussen 2 loodrecht op de meetliniaal staande latten. de stamdoorsnede is zelden precies een cirkel, meestal vertoont zij de vorm van een ellips met de langste as in de meest voorkomende windrichting.
Aan de boomvoet is de stamdoorsnede door de wortellijsten vaak zeer onregelmatig, daarom dient deze doorsnede voor de kubering van hout te worden vermeden. Voor een nauwkeurige kubering dient met de veel voorkomende ellipsvorm van de doorsnede rekening te worden gehouden. Men meet dan de grootste doorsnede en die loodrecht daarop en neemt van beide waarden het gemiddelde voor de berekening van de stamdoorsnede met een cirkel tafel (= -tabel). de diameters van staande bomen worden steeds op borsthoogte gemeten, waarvoor internationaal 1,30 m is aangenomen. Bij de bepaling van het grondvlak van opstanden (een groot aantal bomen) kan men gevoeglijk met één diametermeting per boom volstaan, zo men deze maar in willekeurige richting meet, daar dan een voldoende vereffening van fouten optreedt.