Plantk. mogen hiertoe alleen bolvormende gewassen gerekend worden. Een bol is een stengeldeel, waarop rudimentaire tot vlezige rokken of schubben veranderde bladeren staan ingeplant.
B. zijn: hyacinth, tulp, Galanthus, narcis, Amaryllis, Scilla, Chionodoxa, Leucojum enz. In de bloembollenstreek worden niet geheel juist ook de bloemknolgewassen: Crocus, gladiool, Colchicum, Freesia, Ixia enz. tot de b. gerekend. Bij een knol is het stengeldeel zelf vlezig en dikwijls door vliezige, geen reservevoedsel bevattende, rokken of schubben omgeven. Is voor de kweker de bol of knol het doel, voor de verbruiker de bloem. Een andere verdeling is die in hoofd- en bijgewassen. Tot de hoofdgewassen behoren hyacinth, tulp en narcis. Tot de bijgewassen het bijgoed, b.v. gladiool, crocus, iris enz.