1. (landb.) Aandeel van de bast (kafjes) in het gewicht van de hele korrel bij de bedekte graanvrucht van haver, gerst, spelt, rijst, kanariezaad, gierst. Het gehalte wordt bepaald door een afgewogen monster graankorrels te pellen en daarna opnieuw te wegen.
De fijnheid van de zaadhuid is een eigenschap waaraan bij sommige zaadsoorten een hoge waarde wordt toegekend, b.v. bij brouwgerst, reden waarom goede brouwgerst een laag b. moet hebben. Het b. wordt uitgedrukt in een getal, dat aangeeft het gewichtspercentage, ingenomen door vruchtwand en kaf. Een hoog b. gaat dan ook samen met hoog ruwvezelgehalte en lage verteerbaarheid.
2. (bosb.) is het percentage, dat de bast van het volume van een boom met de bast gemeten inneemt. Het b. varieert tussen 8-16%.