In de tuinkunstgeschiedenis vormt de b. (in Ned. omstreeks 1645-1750) het hoogtepunt van de geometrische stijlen. Kenmerken van de barok zijn: lc een hoofdas, die op het midden van het gebouw is gericht, en waarop een opeenvolging van de belangrijkste tuinruimten is gelegen, zoveel mogelijk meteen dóórzicht lot in de verte; 2e tuinruimten van langgerekte verhoudingen, nabij het gebouw 3:4, verder weg vaak 3:5 of langer; 3e een rijke stoffering met parterres de broderie, beelden, vazen, fonteinen en vijvers, die echter ondergeschikt gehouden worden aan de compositie.
Internationaal is de belangrijkste tuinarchitect van de barok ANDRÉ LE NÔTRE, ontwerper voor LODEWIJK XIV. In Ned. is DANIËL MAROT, die voor Koning-stadhouder WILLEM III werkte, de vooraanstaande figuur. Van hem was o.a. de aanleg bij kasteel Doorn, ’t Loo, De Voorst bij Zutfen en !t Huis te Dieren. Van de Ned. barokparken is geen bewaard gebleven; als restauratie zijn Middachten en Weldam het best geslaagd. De stijl is het best te leren kennen in de parken Sceaux, Champs, Vaux le Vicomte en Si Cloud, aile rondom Parijs. Versailles is de grootste barokaanleg, maar niet de beste. De b. werd voorafgegaan door de Renaissancestijl en werd gevolgd door de Rococostijl.