(= Phytomyzidae). A. zijn mineervliegjes, kleine, zwarte vliegjes van gedrongen lichaamsbouw, die weinig worden opgemerkt.
Talrijke soorten in Ned. en Indon. De larven mineren in bladeren, en onder de opperhuid van stengels. In Ned. zijn algemeen Phytomyza ilicis CURT., de hulstvlieg, en Phytomyza atricornis MEIG., de chrysanthenvlieg. Deze is soms schadelijk op chrysanthen kwekerijen en tast ook erwten aan. Talrijke soorten op wilde planten, b.v. composieten, en struiken. In Indon. zijn drie soorten zeer schadelijk voor jonge kedele-aanplantingen, en wel Agromyza sojae Zehn., A.phaseoli Cocq. en A. dolichosligma DE MEIJ..
Bestrijding moeilijk, nicotine-spuitmiddelen worden aanbevolen. A.phaseoli Cocq. is het algemeen bekende ‘katjangvliegje’, een glanzend zwart vliegje, 0,7 X 2,0 mm groot. Ongeveer 5 dagen nadat de jonge kedele-plantjes boven de grond zijn verschenen, worden voorn, in de zaadlobben de eitjes afgezet, waardoor verwelking optreedt op een leeftijd van circa 3 weken. De ontwikkelingsduur van ei tot vlieg bedraagt drie weken. Bij kedele is de aantasting een uitgesproken jeugdziekte, die slechts locale schade veroorzaakt. Behalve chem. middelen (D.D.T. en toxapheen) wordt ter bestrijding aangeraden de bepote velden te bedekken met padistro, en het tijdvak, waarin wordt gepoot, niet te rekken.