een klein boomgeslacht van de fam. Leguminosae, waarvan in Indon. de belangrijkste vertegenwoordiger is A. microsperma T. et B., inheemse naam, segawé (Jav.).
Een tot 30 m hoge en 100 cm dikke boom van de laaglandmoessonbossen van O. Java.Het roodbruine, harde, zware (s.g. 0,80), sterke en duurzame hout is geschikt voor huis- en bruggenbouw en meubels; het is echter wegens de bochtige stamvorm slechts in korte lengten verkrijgbaar. De bast van de meer dan 25 cm dikke bomen bevat 25 a 30% looistof en was een van de meest gebruikte inheemse looibasten. de cultuur van deze houtsoort is echter na de invoering van de veel meer en hoogwaardiger looibast leverende Acacia decurrens geheel op de achtergrond geraakt.
A.pavonina L., inheemse naam segawé sabrang ( Jav.), heeft een veel ruimer verspreidingsgebied van Burma, Indon. tot de Kleine Soenda Eilanden. Het hout is minstens even goed als dat van de voorgaande soort; de bast echter als looibast minderwaardig. De fraaie scharlaken rode zaden worden wel in plaats van bloedkoralen tot halskettingen voor kinderen aaneengeregen. Daaraan dankt de boom zijn naam van koraalboom.
