(ook aarden baan). De a. welke de onderbouw van de weg vormt, dient te bestaan uit vormvast materiaal, bij voorkeur dus zand of schrale klei, in geen geval veen.
Zijn functie is tweeledig: het overbrengen van de op de verharding uitgeoefende druk naar de ondergrond en het beschermen van de verharding tegen verweking. In verband hiermede bezit De a. aan weerszijden van De verharding bermen van ten minste 1,00 m breedte, terwijl de bovenkant minstens 0,50 m, doch liefst 1,00 m boven de grondwaterstand moet liggen.Aan weerszijden van De a. worden wegsloten gegraven om het regenwater af te voeren. Watert in hellend terrein een belangrijke strook grond op de wegsloot af, dan zal men een afzonderlijke vangsloot graven om dit tc ondervangen. Als algemeen principe geldt, dat goede drainering van de a. voor het onderhoud van een weg van het grootste belang is.