De apen vormen met de mens de zoogdierorde der Primates, d.w.z. hoogste dieren. Voor de landb. zijn zij van betekenis als schadelijke dieren, vooral in aanplantingen, die aan het bos grenzen.
Ze roven of vernielen vruchten (cacao, cocos, mais, bananen), vreten scheuten van bomen, trekken jonge planten uit en doen soms schade in suikerrietvelden. De boosdoeners in Indon. zijn vooral de grijze Java-a. (Macaca irus F. Cuv.), de zwarte Java-a. (Presbytis pyrrha HORSF.) en de zwarte baviaan van X. Celebes (Cynopithecus niger DESM.). In Sur. vindt men achter de cacaoplantages soms 'opslag van jonge planten, zg. apencacao. Als gunstige uitzondering moet één nuttige a. genoemd worden, Macaca tiemestrina L., de klapper-a., die op Sumatra en W. Borneo gedresseerd wordt voor het plukken van cocosnoten. De Maleise namen kcra, lotong en beroek gelden resp. voor M. irus, P. pyrrha en M. tiemestrina.
In de Congo komen de a. in groot aantal voor en doen dikwijls schade aan de culturen. Hun vlees wordt echter door de inlanders graag gegeten.