In de verb. te viervoet(e), in galop; vand. ook: ijlings, hals over kop.
- Zie ook de dialectwdb., o.a. J. en TEIRLINCK.
Met een nijdig gemompel stijgt zij in de zadel. Het paard, door een spoorslag verrast, steigert ... . Het schiet te viervoet door de bossen, TEIRLINCK 1952, 1, 83.
Tegelijkertijd nadert aan zijn rechter een paard te viervoete. Hij heeft nog net de tijd in een der heesters te springen, TEIRLINCK 1952, 1, 123.