1. In de verb. een geweldige, lelijke veeg e.d., een zwaar verlies, een zware klap; - de veeg krijgen, hinder, schade, nadeel lijden; - vand. ook: van de veeg krijgen, er van langs krijgen.
Ook de sigarenmakers - een nijverheid die op een gegeven oogenblik een belangrijk gedeelte van de Sinjoren aan den kost hielp - kregen van de veeg, VAN LOOY 1945, 86.
2. Een veeg weghebben, niet goed wijs zijn, niet goed snik zijn, gek zijn; ook: dronken zijn.
- Zie ook de dialectwdb. o.a. C., R. en T.