Wat is de betekenis van veeg?

2023-05-30
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

veeg

veeg - Zelfstandignaamwoord 1. een klap. 2. een vlek ontstaan door vegen. 3. een slag of streek. veeg - Bijvoeglijk naamwoord 1. onheilspellend, hachelijk. Dat is een veeg teken. veeg - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vegen ...

Lees verder
2023-05-30
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

veeg

veeg - bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord 1. in doodsgevaar verkerend ♢ hij kon ternauwernood het vege lijf redden 1. een veeg teken [het belooft niet veel goeds] 1....

Lees verder

Direct toegang tot alle 15 resultaten over veeg?

Word nu vriend van Ensie
2023-05-30
Jargon & Slang van Prostituees en pooiers

Marc De Coster (2017)

Veeg

Veeg - een veeg geven: copuleren (vanuit mannelijk standpunt). Die gaan we een goeie veeg geven! besliste de Klauhamer. . . - Jan Cremer, De Hunnen I (1984) ​

Lees verder
2023-05-30
Brabants Handwoordenboek

Prof. dr. Jos Swanenberg (2015)

veeg

(zn) bijdehante vrouw BM.

2023-05-30
Funerair Lexicon

H.L.Kok (2002)

Veeg

Doodsgevaarlijk. Van iemand die er zeer slecht uitziet werd gezegd: hij is veeg, hij loopt met de dood in de schoenen'.

2023-05-30
Woordenboek Nederlandse termen van Bibliotheek en documentaire informatie

dr. P.J. van Swigchem en E.J. Slot (1990)

veeg

zie: smet.

2023-05-30
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

veeg

1. In de verb. een geweldige, lelijke veeg e.d., een zwaar verlies, een zware klap; - de veeg krijgen, hinder, schade, nadeel lijden; - vand. ook: van de veeg krijgen, er van langs krijgen. Ook de sigarenmakers - een nijverheid die op een gegeven oogenblik een belangrijk gedeelte van de Sinjoren aan den kost hielp - kregen van...

Lees verder
2023-05-30
Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

Veeg

Het bijvoeglijk naamwoord veeg komt alleen voor in vaste verbindingen in betekenissen die om het begrip ‘moeten sterven’ heenliggen. Men spreekt van een veeg (onheilspellend) teken, van het vege (in levensgevaar verkerende) lijf, van de vege (tot een stervende behorende) lippen en van een vege (de ondergang nabij zijnde) stad. De afstam...

Lees verder
2023-05-30
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Veeg

1. s., feech, faech. 2. adj., faei, kryk.

Lees verder
2023-05-30
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Veeg

I. m. (vegen), 1. keer dat men veegt, haal met een borstel, beweging van vegen: geef hier nog een veeg, een veegje, nog een streekje met de stoffer, een doek enz. 2. zwaaiende slag, oorveeg: iem. een veeg geven; — (zegsw.) een veeg uit de pan krijgen, een schimpscheut, een (bedekt) scherp verwijt. 3. snede: de barbier...

Lees verder
2023-05-30
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

veeg

I. m., in bet. 2 vegen (1 het vegen; 2 slag; streek): 1 er is een hele veeg aan die stoep; 2 in een paar vegen was de tafel schoon; Z.-N. een veeg weg hebben, a) zwakzinnig, b) aangeschoten zijn; zie p a n I, 1. II. v. vegen (feeks, boze vrouw). III. bn., bw.; veger, veegst (de dood nabij, netelig, hachelijk): vege tekens, slechte; hij ligt vee...

Lees verder
2023-05-30
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

veeg

I. m. en v. (vegen; -je) I. Eig. het vegen: geef hier nog een -je met de stoffer. II. Metn. 1. m. [al of niet bij het vegen toegediende] slag: iemand een (oor)veeg geven; een uit de pan krijgen, geven, een schimpscheut, een (bedekt) scherp verwijt. 2. v. [vegen gevende] boze vrouw, feeks: helleveeg. III. m. Metf. [van II 1] snede: de barbier...

Lees verder
2023-05-30
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Veeg

1. v./m. (vegen), a. keer dat men veegt, beweging van vegen: een veegje, een streekje met een doek enz., b. slag, oorveeg: iemand een veeg geven; (zegsw.) een veeg uit de pan krijgen, een schimpscheut, een (bedekt) scherp verwijt; 3. vlek, door vegen veroorzaakt: er zit een veeg op je gezicht. 2. bn. en bw. (veger, -st), a. ten dode gedoemd; b....

Lees verder
2023-05-30
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Veeg

Het begrip veeg heeft 3 verschillende betekenissen: 1. veeg - VEEG - m. (vegen), het vegen: geef hier nog een veeg (of veegje), nog een streekje met den stoffer, een doek enz.; — zware slag, oorveeg: iem. een veeg geven; een veeg uit de pan krijgen, een schimpscheut, een (bedekt) scherp verwijt; — snede: de barbier gaf hem een veeg in...

Lees verder
2023-05-30
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Veeg

Veeg, bn. en bijw. (er, -st), gevaarlijk, netelig, hagchelijk, dreigend; het staat - (slecht) met hem; -, (op sterven) liggen; een - (verdorven) land. *-, m. gmv. het vegen; geef hier nog een - (of veegje), (nog een streekje met den stoffer, eenen doek enz.). *-, zware slag, oorveeg, snede; (fig.) scherp verwijt. *-, v. (...egen), feeks. *-MES, o....

Lees verder