Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

tuimelaar

betekenis & definitie

Het buitelen; buiteling (inz. bij het kopje duikelen); vooral in de verb. een tuimelaar maken, uitvoeren; - ook: (onvrijwillige) buitelende val.

De pop werd in de hoogte geslingerd en kwam na het maken van de grilligste tuimelaren in het laken of op de straatsteenen terecht, VAN LOOY 1945, 101.

En Lowietje met zijn tuimelaar. Hij mist zijn voorste tand en «fuut-fuut» gaat het als hij spreekt, OP DE BEECK 1947, 9.

< >