Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

sjauwelen (sjouwelen)

betekenis & definitie

Babbelen, kletsen, wauwelen; soms bep.: praatjes over iem. vertellen; smoezen, fluisteren.

De Franschen babbelen en sjauwelen, de Belgen zitten zwijgend naar den grond te kijken, CLAES 1923, 90.

Afl.: gesjauwel, gebabbel, geklets; - sjauwelaar, babbelaar, kletskous (STREUVELS 1964, 183).

< >