Van dieren: de oude veren of haren verliezen en nieuwe krijgen; ruien; ook in oneig. toep. van pers. - gemeenz. van pers.: kaal worden.
‘Kijk jongens,’ begon hij, ‘jullie hebben me nu al jaren gevolgd en toegejuicht, hou er nou alsjeblieft mee op. Het was alles maar een pauwstaarten, truuks, doorgestoken kaart. Ik ben geestelijk aan het ruiven gegaan, VAN HECKE 1966, 29.
Afl./Sam.: ruif, rui; - ruiftijd; ruifziekte; - inruiven (Hij ... keurt een lichtgrijs duivinneken. ’t Beestje zit vast in de grove handen. Het keert en draait schuw met zijn kopje. «Goed ingeroven!» spreekt Jan, die een der zwingen houdt opengespreid, WACHTERS 1946. 73).