Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

reieren (rijeren)

betekenis & definitie

Van pers. en dieren: rillen, bibberen, sidderen, huiveren.

Als Kobeke naar het wit van de oogen van dien zwarte (koning) ziet reiert hij van schrik, CLAES 1933, 109.

Wanneer het over het Laatste Oordeel of de Eeuwige Verdoemenis ging, waarbij een mens reierde van de griezeligheid, CLAES 1955, 101.

Mijn hand reierde toen ik de pen op het papier zette om te tekenen, CLAES 1960, 23.