1. Op krediet kopen (of verkopen), poffen, op de pof kopen; soms bep.: schulden maken.
2. Van pers.: dik en opgeblazen zijn, inz. van te veel eten; eten dat men er van poeft.
3. Van kledingstukken: bol staan, te ruim zitten; dat kleed poeft aan alle kanten.
Sam.: poefmouw, pofmouw.