Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

lommer

betekenis & definitie

Schaduw (in ’t alg.); soms bep.: schemering.

Zijn hoofd hing in de lommer van de wijde hoed, TEIRLINCK 1952, 1, 206.

Opm.: In de standaardt. zo goed als volledig veroud., behalve in litt. t., en dan uitsl. in de bet.: (schaduw van het) gebladerte van bomen of struiken.

Sam.: avondlommer, in de aanh. bep.: avondschemering (De zon ... baadde nog even de bovengevel van het luxegebouw, maar de pui verzonk al in het avondlommer, DAISNE 1948, 93); - lommerhuisje (Wdl.), (litt. t.) prieeltje, tuinhuisje.

< >