Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

leute

betekenis & definitie

Vrolijkheid, plezier, pret, vermaak; voor de leute, voor de grap.

Ik zie dat leute en vrolijkheid er inzitten. Laat het niet aan uw hartje komen, LANGENS 1947, 177.

Voor de Zot is het ... een kluchtspel, iets dat hij doet om er de leute in te houden, BOON 1975, 189.

Terwijl ... L. M. ... in het Casino avond na avond voor de leute zorgt, volgen in een tent op het Havenplein duizenden fans de finale van Zomerhit, Gentenaar 16/8/1977.

Ook o.a.: VERMEYEN 1947, 25. DE COREL 1949, 291.

Opm.: In Nederl. niet alg. en uitsl. in de vorm leut.



Afl./Sam.:leutig (Wdl.), prettig, plezierig, grappig; leutigaard, grapjas; - kermisleute (Het zijn meestal onbekenden, die door de kermisleute naar Aelst werden gelokt, BOON 1975, 141).

< >