Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

krijsen

betekenis & definitie

1. Van pers.: schreien, huilen.

2. Van zaken: knarsen, kraken.

In de woning van de kraamvrouw krijst de deur, TEIRLINCK 1952, 2, 14.

Afl.: krijzelen, inz. van zand, grind enz.: knarsen, kraken; ook fig. van pers.: huiveren (De twee paarden vangen onmiddellijk een dansrit aan. De grindweg krijzelt, TEIRLINCK 1952, 1, 39).

< >