Knuppel; ook: lomp, onhandig persoon: een kluppel van een vent. Zij liet hem doorgaan, woog haar kansen, en sprong toe, een kluppel hoog in de vuist.
De jongen stortte neer, TEIRLINCK 1952, 1, 176.Afl.: kluppelen (Wdl.), knuppelen; hierbij: afkluppelen (De weinige vruchten die blijven staan en rijp worden, verscholen in ’t gebladerte, worden afgekluppeld door roepende en tierende jongens, DE PILLECYN 1962, 12).