In de verb. op zijn hukken zitten e.d., op zijn hurken, gehurkt zitten.
De Witte zat bezijden het nest gereed met zijn klak in de hand. Krol, op zijn hukken er naast, duwde er eventjes op met een stokje, CLAES 1955, 70.
Pallieter, daar op zijn hukken ingezeten (t.w. in de hondekar), had er danig plezier van en kletste met de zweep, TIMMERMANS 1966, 13.