Behoorlijk, t.w. wat betreft grootte of hoeveelheid; vrij groot; - hij moest een betamelijk bedrag voor dat huis betalen. Onze-Lieve-Vrouw-Welriekende is dadelijk zo groot, en de toeloop van bedevaarders zo druk, dat Isabella... de overheid van Groenendaal aanzet om een betamelijke kapel op te richten, TEIRLINCK 1952, 1, 3.
Opm.: In de standaardt. uitsl. m. betr. t. gedragingen, uitingen e.d. met de gedachte aan welvoeglijkheid.