Pur. voor: actief, werkzaam.
In feite waren de twee vennoten... als een soort koppelbazen bedrijvig, Gentenaar 11/5/1977.
Benevens zijn beroepsaktiviteiten... was hij sinds 1964 bedrijvig op het politieke vlak, Gentenaar 23/5/1977.
Opm.: In de standaardt. uitsl. in de bet.: druk in de weer, ijverig bezig.
Afl.: bedrijvigheid, activiteit, werkzaamheid.