z.n.o. - Recht, aan boord van een schip gedaan.
Spreekwijze: Drie maal is scheepsrecht (alle goede zaken bestaan in drieën): het
gezegde is daarvan herkomstig, dat aan boord vele zaken in drieën gedaan worden. Zoo hoort men by het strakzetten van stag en want Een, twee, drie! Zet aan! Zoo wordt een Hoezee driewerf aangeheven. Zoo, wanneer een lijk, dat in zee begraven zal worden, op een plank aan de valreep gelegd is, wordt het met een: een, twee, drie, in Gods naam, overboord gezet. Een onbetamelijkheid gedurende het schaften wordt met drie slagen gestraft: by welke gelegenheid hy die met de kastijding belast is, de volgende formule opzegt:
“Dat ’s voor de bak” (meteen een slag op de bakskist gevende).
“Dat ’s voor je g-t.”
“Dat ’s voor je kwaad doen.”
“En dat ’s op datje ’t niet weêr zult doen.”
Verspreekt hy zich, dan moet hy de kastijding zelf ondergaan.
Deze straf, waarby vooral zout op de bakskist moet gestrooid zijn, wordt genaamd: “een kapjen.”