z.n.v. - Staand touw, dienende om een mast te steunen en te beletten achterover te slaan. Groot stag (van den grooten mast.) Fokkestag (van den fokkemast.) Looze stag (die nevens een ander geplaatst is en weêrstand bieden moet, als deze breekt.) Stangestag (zwaar touw, waarmede, by slecht weer, de fok geschoord wordt.) Zie bakstag.
Spaansche stag (daar de ra van het blind mede vast gehouden wordt.) Over stag smijten (schielijk wenden.) Over stag loopen (buiten nood de hoogte zoeken of loeven).Spreekwijze: Iemand over stag werpen (iemand van zijn stuk brengen, iemand overreden).
Zy smeken even graegh
En smijten endlijck hem gezeghlijck over staegh.
Vondel. Verovering van Grol.