o.w.
1. Letterlijk: herhaaldelijk op zijn Kent (kant), draaien, en dus: omwentelen, veranderen. De stroom Kentert (de stroom is aan ’t walen.) De mast kentert (rolt om.) Ook het doorkomen van eb of vloed:
Zie daar een derde vloot verschenen,
Door ’t reeds gekenterd tij geleid.
V Haren, de Geuzen.
2. Omhalen. Een schip kenteren (het op zijde stellen, ten einde het te herstellen).