XYZ van Amsterdam

J. Kruizinga, Gerrit Vermeer (2002)

Gepubliceerd op 22-06-2018

Riolering

betekenis & definitie

Riolering - In vroeger eeuwen werden de grachten en burgwallen van de stad door de inwoners als verzamelput voor afvalstoffen gebruikt. Fecaliën van mens en dier kwamen niet in de grachten terecht, maar werden opgehaald en als mest verkocht. Aan het einde van de 19de eeuw ontstond echter meer en meer de gewoonte, de riolering van de huizen op de grachten te doen uitmonden. Toen kregen de grachten hun beruchte "geur". Kort voor de Eerste Wereldoorlog heeft men geprobeerd, met name in de nieuwere wijken, het z.g.

Liernurstelsel (zie: Liernur, Charles T.) in te voeren, waarbij het huisafvalwater door een ijzeren buizenstelsel kon worden afgezogen, maar dit systeem voldeed hier niet. In sommige wijken loosden de huisrioleringen opz.g. beerputten, diepe reservoirs onder de trottoirs. 's-Avonds in het donker werden deze leeggepompt in tankwagens, die vanwege de lucht door het publiek Boldootwagens werden genoemd. Boldootwagens waren ook de wagens die langs de huizen reden, met name in de Jor- daan*, en waarin de mensen hun "emmertje" konden legen. De oude wijken hadden rioleringen naar de grachten, en in de nieuwe "droge" wijken van het begin van de 20ste eeuw werd riolering al direct toegepast. In 1934 werd het besluit genomen ook de binnenstad te gaan aansluiten. De huizen hebben rioleringsbuizen, die samenkomen onder de straat in dikke buizen; die leiden naar nog dikkere, die ten slotte samenkomen in hoofdriolen. In de nieuwe wijken werden die meteen aangelegd, maar bij de riolering van de binnenstad kwam er een enorm hoofdriool van het gedempte Rokin naar het Jonas Daniël Meijerplein, waar een grote vergaarkelder kwam met een rioolgemaal, dat het afvalwater door een persleiding naar de Mauritskade stuwt. Daar verenigt die leiding zich met de persleiding uit Zuid.

Het afvalwater werd hierna naar het IJsselmeer gestuwd en daar geloosd. Ook dat moderne rioleringsstelsel is een volkomen zindelijk bedrijf geworden, evenals Publieke Werken (Stedelijk Beheer*), dat de controle over de riolering onderhoudt. Moderne installaties bezitten West, Zuid, Noord en Watergraafsmeer. Het afvalwater uit deze wijken verdwijnt niet in het IJsselmeer, maar wordt chemisch-biologisch gereinigd tot redelijk schoon water en zogenoemd zuiveringsslib, waarvoor nog geen milieuhygiënisch afdoende verwerking is uitgevonden. In 1978 is de afdeling Onderhoud Riolering begonnen met het stelselmatig inspecteren van riolen met behulp van televisie-apparatuur. Omstreeks 1980 kwam het hoofdrioleringsgemaal Rhijnspoorplein gereed. Dit gemaal is een tussenstation, waar het rioolwater een extra duwtje kreeg naar het IJsselmeer en vanaf 1982 naar de rioolwaterzuiveringsinrichting-Oost. In A. ligt thans 3.500 kilometer rioolbuis met ruim 400.000 huisaansluitingen.

LIT. N.W. Mäkel, De riolering van Amsterdam, O.A. 1960, 152; ir A.C.J. Koot en dr L. Jansen, Hoofdrioleringsgemaal Zeeburgerdijk vijftig jaar in bedrijf, O.A. 1963, 360; Dedalo Carasso, Op weg naar het begin, O.A. 1977, 255; Peter-Paul de Baar, Wonen in het IJ-meer, O.A. 1990, 128; Raphaël Smit, 150 jaar riolering in Amsterdam, 2000.