XYZ van Amsterdam

J. Kruizinga, Gerrit Vermeer (2002)

Gepubliceerd op 22-06-2018

Carillon

betekenis & definitie

Carillon - De campanologen (klokkenkundigen) onderscheiden luidklokken, uurslagklokken en speelklokken. Laatstgenoemden werden voorslag genoemd, omdat ze zich lieten horen voor de slagklok. Uit deze voorslag ontwikkelde zich het carillon, dat in de Gouden Eeuw de grootste bloeitijd beleefde. De speeltrommel, die reeds in de 14de eeuw bekend was, is een trommel met een doorsnede van ongeveer twee meter, voorzien van een regelmatig patroon van gaten, waarin pennen gestoken kunnen worden. Wordt de trommel rondgedraaid dan "bespelen" de pennen het "klavier", een reeks ijzeren toetsen verbonden door ijzerdraden met de klokkenhamers.

Het carillon werd bespeelbaar gemaakt door middel van een stokkenklavier, waarmee de beiaardier het kan bespelen. De voorspoedige ontwikkeling van het carillon is vooral te danken aan de klokkengieters François en Pierre Hemony* en de Utrechtse beiaardier jhr. Jacob van Eyck. Vier carillons zijn eigendom van de gemeente A. en wel die in de Wester-, de Oudekerks-, de Zuiderkerks- en de Munttoren. Het vijfde zit op het Paleis op de Dam en ook het Rijksmuseum bezit een carillon. De gemeente Amsterdam heeft vier beroepsbeiaardiers in vaste dienst.

LIT. B. Bijtelaar, De zingende torens van Amsterdam, 1947.