XYZ van Amsterdam

J. Kruizinga, Gerrit Vermeer (2002)

Gepubliceerd op 22-06-2018

Rijksmuseum

betekenis & definitie

Rijksmuseum - Het Rijksmuseum, Stadhouderskade 42, een schepping van P.J.H. Cuypers* (1827-1921). Koning Lodewijk Napoleon bracht in 1808 zijn residentie over van Utrecht naar A. Hij wilde van de hoofdstad het centrum van kunst en wetenschap maken en stichtte er o.a. het Grand Musée Royal in enige vertrekken van het Paleis*. Werken uit het in 1798 gestichte Nationaal Museum in Den Haag en 65 schilderijen uit de Rotterdamse collectie-Van der Pot van Groeneveld vormden de romp van het nieuwe museum, dat verrijkt werd met enige stukken van de gemeente A., o.a. de Nachtwacht* en de Staalmeesters* van Rembrandt*, de Schuttersmaaltijd* van Van der Helst* en Gezicht op het IJ van W. van de Velde de Jonge.

In 1809 kwam er weer een uitbreiding: de collectie-Van Heeteren werd voor een ton verworven. De collectie werd in 1815 overgebracht naar het Trippenhuis* en leidde daar een wat kwijnend bestaan, waarin een korte belangstelling van Willem I even verbetering bracht. Tot omstreeks 1880 duurde deze wat slaperige periode van het museum. Wel waren er uitbreidingen, vooral door legaten van stadgenoten (het legaat-Dupper bijvoorbeeld met 64 meesterwerken), maar belangstelling van

staatswege was er niet en het museum was geen centrum van de Nederlandse kunst. Dat veranderde, toen het kabinet-Heemskerk de afdeling Kunsten en Wetenschappen stichtte en Victor de Stuers daarvan de leiding kreeg. Aankopen en uitbreidingen waren sindsdien aan de orde van de dag. De vermaarde collectie-Van de Poll kwam bijv. aan het museum. De bouw van het nieuwe museum gaf stof tot veel strijd. Er was al een tijd van meningsverschillen over het te aanvaarden ontwerp voorafgegaan, maar Cuypers' ontwerp hield de gemoederen fel bezig. De Stuers, Cuypers en de grote Amsterdamse promotor van de museumbouw, J.A. Alberdingk Thijm* waren katholieken. Al voor het gebouw half gereed was, noemde men het smalend "bisschoppelijk paleis". Maar het kwam klaar, het werd door minister-president Heemskerk geopend op 14 juli 1885, waarbij en lange cantate werd gezongen, geschreven door de dichter J.J.L. ten Kate*.

Het Rijksmuseum begon een nieuw leven. In dat eerste jaar kwamen er al 632.466 bezoekers; Nederland had toen vier miljoen inwoners. Sindsdien is de geschiedenis van het Rijksmuseum er een van gestadige uitbreiding, van langzame groei en van steeds groeiende belangstelling. Jarenlang is dr F. Schmidt Degener de ziel van het museum geweest. Deze bescheiden, maar grote man, wiens waarde pas na zijn dood, in het oorlogsjaar 1945, in volle omgang is erkend, heeft met geringe middelen het museum verfraaid en verrijkt. Hij heeft als stille werker op de achtergrond tal van schijnbaar onbelangrijke, maar achteraf beschouwd toch ingrijpende wijzigingen aangebracht. Grote tentoonstellingen heeft hij georganiseerd. Maar het ontroerendst was onder Schmidt Degeners opvolger, jhr D.C. Röell*, de tentoonstelling "Weerzien der meesters" in zomer en herfst 1945.

Na vijf jaren van geestelijk isolement werden de grote werken van onze voorouders, gedurende de oorlog veilig opgeslagen, onder andere in de grotten van de Sint Pietersberg, weer getoond. Het gebouw zelf toont een rijkdom aan baksteen en tegelwerk, aan beelden en spreuken, aan torens en smeedijzeren hekken. Bekend is ook het klokkenspel met de vergulde poppetjes onder de wijzerplaten van de oostelijke toren. Het lijkt, of deze poppetjes met hamerslagen het uur aangeven, maar in werkelijkheid zitten de echte slagklokken hoger. Poppetjes en klokken zijn slechts versiering. Minder bekend is de Museumtuin, hoewel voor ieder toegankelijk. Er staan enige oude bouwfragmenten, o.a. de Deventer Bergpoort (werk van Hendrick de Keyser* uit 1619), een 18de-eeuws tuinhuisje met een stoephek, samen met het z.g. fragmentengebouw* en de in de muren geplaatste gevelstenen een klein openluchtmuseum vormend. Na de Tweede Wereldoorlog zijn verschillende verbeteringen in de bouw van het museum aangebracht. Bovendien wist men door inwendige verbouwingen een groot aantal zalen aan de reeds bestaande toe te voegen. Hiervoor werden o.a. de binnenplaatsen benut.

Na zeven jaar restauratie en modernisering kwam in 1971 de afdeling Nederlandse Geschiedenis gereed. De inrichting had plaats onder leiding van de directeur van de afdeling Nederlandse Geschiedenis, D.H. Couvée. In 1975 werd dr S.H. Levie directeur van het Rijksmuseum. Hij volgde dr A.F.E. van Schendel* op, die er sinds 1959 de scepter gezwaaid had.

In 1989 werd de heer Levie opgevolgd door prof. dr H.W. van Os. Heden is Ronald de Leeuw directeur. April 1999 werd de zuidvleugel van het museum, bestaande uit het Fragmentengebouw en de Drucker-Fraser-zalen, na een ingrijpende verbouwing onder leiding van de arch. Wim Quist, weer geopend. In 2000 vierde het museum het 200-jarig bestaan. In de komende jaren ondergaat het museum een ingrijpende verbouwing naar een ontwerp van Antonio Cruz en Antonio Ortiz uit Sevilla.

LIT. H.P. Baard, Kunst in schuilkelders, 1946; drs W.H. Vroom, Amsterdam in het Rijksmuseum, O.A. 1972, 174; Alle schilderijen van het Rijksmuseum te Amsterdam, 1976; Frans Rikhof, Van Goghs en Rembrandts in een bunker, O.A. 1996, 64; A. Vels-Heijn, Zuidvleugel, een nieuw museum in een museum, 1996; C. van der Ham, De slokdarm van het Rijksmuseum, O.A. 2000, 136; id., Tweehonderd jaar Rijksmuseum, 2000; Hans van den Bergh, Handen af van het Rijks, HP/De Tijd 2 febr. 2001.