Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 20-09-2023

zwarte dood

betekenis & definitie

(14e eeuw) bijnaam van de pest: steenpuisten op de huid, die eerst blauw worden (door bloedingen), daarna donker door het versterven van de huid. De epidemie waarde in 1349 en 1350 door Europa. Andere benamingen waren: de gave* Gods; de grote* ziekte; de haastige* ziekte; de zaligheid*; de gevreesde ziekte*; de kwade ziekte*.

• Zwarte dood, pestziekte, die vooral in China heerschte ca. 1346-52, hare slachtoffers eischte bij millioenen, en zich van China over Azië naar de Krim, Klein-Azië, Konstantinopel en Sicilië verbreidde, in 1347 in Italië, in '48 in Frankrijk en Duitschland, in '49 in Engeland, Denemarken, Zweden, Noorwegen en Polen, in '51 in Noordelijk Rusland. In '61, '69, '72 en '82 herhaalde zich de ziekte in Europa, in welk werelddeel gedurende de 14de eeuw ongeveer 25 millioen menschen moeten gestorven zijn. (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
• En breng ook reukwerk mee! De zwarte dood is onwelriekend, koning. (De Gids. Jaargang 83. 1919)
• Hij weet niet dat Victoria tegen het donker waarin de auto rijdt, misvormde handen, ogen, oren ziet, en gezichten die geen gezichten meer zijn. Panter-vlekken en de zwarte dood. (Albert Helman: Omnibus. 1947)
• 1348. Groote pestepidemie in Europa, ‘de Zwarte Dood’. (Johan Huizinga: Verzamelde werken. Deel 3. Cultuurgeschiedenis 1. 1949)
• Vestdijk betrapt de dood: in ‘De Oubliette’ (een afzonderlijk gepubliceerd verhaal), als de epidemie van de Zwarte Dood in ‘Het Veer’, als de verrotting van het leven en de decadentie in ‘Parc-aux-Cerfs’, als de eigen dood als einde van een bijna toevallig opgeworpen episode van een volksoproer om een kasteel (in ‘Ars Moriendi’). (Menno ter Braak: Verzameld werk. Deel 4. 1951)