Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 03-04-2025

dat heb ik nog nooit op de viool horen spelen

betekenis & definitie

(1903) (inf.) dat heb ik nog nooit gehoord.

• Spr. Dat heb ik nog nooit op 'en viool hooren spelen, dat is iets ongehoords. (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. 1903)
• Nu werd het mevrouw Van Rozemalen toch al te kras.
'Wel nee! Ik denk er niet aan! Ik stel niemendal. U heeft goed riemensnijden van 'n anders leer! Wat denkt u wel? Dat 't niet op kan? Ho, ho, wacht eens! U zou me de breeveertien laten spelen! Is me dat omspringen met de duizenden! U ziet op geen aap, u, die komt uit Oost-Indië; maar ik... wacht eens 'n beetje. Zo heb ik 't nog nooit op de viool horen spelen! Herejee! (Marcellus Emants: Mensen. 1920)
• In de grootste verbazing loert hij in de richting, vanwaar Kraantje komt aanstappen. Deze heeft, demonstratief, zijn rooden halsdoek omgeslagen. De strik zit breeduit onder z'n kin. Zoo iets heeft de Luit nog nooit op de viool hooren spelen. Hij is er beduusd van. (Fr. Van de Vrande: Grensleven. 1936)
• Ik weet heus wat mollenplaag is, maar zoals jij het hebt verteld, heb ik het nog nooit op de viool horen spelen. (Catalijn Claes: Bonte Harlekijn. 1970)
• Aal schuift de gordijnen weer dicht. ‘Hè je ut ooit op een feool hore speulen,’ moppert ze. (Frederik Pieter Groot: Marijt. 1971)
• Heb je het ooit zo op de viool horen krassen, een visserman die zijn vangst weer de plomp in gooit. (Catalijn Claes: Zilveren zielen. 1978)
• (Jack de Graef: Het Antwerps Dialect van dezekestijd tot in de 21e eeuw. 1999)

< >