Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 06-04-2024

waterlanders

betekenis & definitie

(17e eeuw) (sch.) tranen. 'De waterlanders komen op de dijk': de tranen staan iemand in de ogen.

• waaterlanders, die in Waaterland woonen: waar van, de Waaterlanders quaamen op den dijk: dat is oneigendlijk, de traanen quaamen in de oogen: want sij sijn niet gewoon op den dijk te koomen, of het moet al groote nood doen: gelijk ook die schreien, sig inbeelden in groote nood te sijn. (W.A. Winschooten: Seeman, behelsende een grondige uitlegging van de Neederlandse Konst, en Spreekwoorden.... die uit de Seevaart sijn ontleend. 1681)
• Spreekwijze: Daar komen de Waterlanders, t. w. op den dijk (daar komen de tranen in de oogen, om dat de Waterlanders niet op den dijk komen, ten zij er gevaar is). (Jacob van Lennep: Zeemans-woordenboek. 1856)
• Waterlanders, znw., m., mrv. — Tranen. D. B. Ik mag daar tegen heur nie' van spreken, of de waterlanders zijn daar. (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. 1903)
• Kom kerel.... geen waterlanders! (Herman Heijermans: Trinette. 1904)
• De waterlanders, schertsend voor: tranen. De waterlanders komen voor den dag, hij (of zij) begint te weenen. Die uitdrukking is zoowel in Zuid- als in Noord-Nederland bekend. Of zij echter iets te maken heeft met Waterland, valt te betwijfelen. (Jozef Cornelissen: Nederlandsche volkshumor op stad en dorp, land en volk. 1930)
• En waarom in ’s hemelsnaam hadden we zoveel waterlanders moeten vergieten over die verloving? (F. Bordewijk: Karakter. 1938)
• Meid, waterlanders? Wat haal je nou voor gekheid uit? (K. Norel: Engelandvaarders. 1945)
• Frieda kreeg de neiging om te huilen. Ze had dat vaak, in drankperioden was het bijna onhoudbaar, maar dan lukte het nooit. Op het laatste ogenblik weigerden de waterlanders het. (Helga Ruebsamen: De heksenvriend. 1966)
• Ontroering, tot tranen toe bewogen: het gemoed loopt over. Zijn waterlanders komen te voorschijn. (Jack De Graef: Het Groot Woorden- en Liedjesboek over het Antwerps dialekt. Vierde aangevulde druk. 1981)
• En nu was ik het, een grote kerel, die met gekromde tenen in zijn sandalen tegen de waterlanders zat te vechten. (Ben Borgart: Fontana. 1988)
• Ze had, in al die jaren van haar dwaze, gelukkige huwelijk, nog nooit zijn waterlanders mogen aanschouwen. (Maarten ’t Hart: De nakomer. 1996)