(16e eeuw) (Barg.) goud; goudstuk; gouden penning. Ook wel: goudvos.
• (Der fielen rabauwen oft der Schalcken vocabulaer. 1563)
• „Och, daar heb ik niet het minste trek, in, schippertje!” hervatte de molenaar luchtig; „ik wilde u enkel doen weten dat als ge mij of den rattenvanger in den „zwirlinck” hebt, gij op niet veel „vossen” rekenen moogt en uwe „grijpelingen” van het tellen niet zullen verslijten.” (De katholieke illustratie. 1875)
• (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• (Paul Van Hauwermeiren: Bargoens zakwoordenboek. 2011)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)