Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 04-08-2021

verrekken

betekenis & definitie

1) (19e eeuw) (plat) sterven, creperen. 'Verrek nou effe': verwensing.

• En ik verrek van de honger" zegt de korporaal, ,,'k zou wel 'n stuk vleesch lusten. (L.H.A. Drabber: Het dappere Hollandsche leger. 1900)
• Zijne vrienden, die vrouw Muis in 't portaal zagen, hitsten hem aan. ‘De wijven kijken naar je, Gerrit.’ ‘Laat ze verrekke,’ zei hij, in zijn dronkemans-onafhankelijkheid. (Henri Hartog: Sjofelen. 1904)
• En toen Bavink was blijven razen had Japi gezegd: “Verrek met je kachel,” en was kalmpjes weggegaan naar ”t huis van z”n ouwen heer … (Nescio: De uitvreter. 1911)
• Maar nou mot ik wel in die stinkdienst, omdat ze anders me wijf en de kleinen helemaal laten verrekken. (A.M. de Jong: Frank van Wezel’s roemruchte jaren. 1928)
• Die ouwe meiden deur de abdij gestuurd, ze kannen verrekken. (Herman de Man: Maria en haar timmerman. 1932)
• Nee, met muzikaal zijn kun je hier van honger verrekken als Hollander. (Jan Campert: Die in het donker. 1934)
• ‘Verrek nou effe,’ riep Scheeltje, ‘in zoo'n stinkgreppel is toch geen eb en vloed en 't mot al hard regene as de koker onder komt.’ (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar. 1935)
• Bang voor de bolsjewieken, bang voor de Fransen, bang voor de Engelsen. De dierbare landgenoten kunnen verrekken. (Louis Ferron: Het stierenoffer. 1975)
• Ge kunt verrekken en schei asteblieft uit met da Lingala. (Jef Geeraerts: Gangreen 3. Het zevende zegel. 1977)
• ‘Niks ervan hoor, die deur gaat niet open’, sprak een knorrige heer die er op zijn koffer gezeten met de rug tegenaan leunde, ‘daar komt niks van in meneer, we zitten hier toch al zo'n beetje te verrekken.’ (Ben Borgart: Rooiers. 1978)
• Als ik u was, Verbraeken, dan zou ik een patiënt lijk ik laten verrekken. (Hugo Claus: Het verlangen. 1978)
• Ik verrek nog liever in m’n eentje in het duin dan bij jou in huis te zitten. (Conny Braam: De onweerstaanbare bastaard. 2002)
• Als gast kun je moeilijk zeggen: ‘Verrek maar, zoek jij het maar alleen uit.’ (Hans Dorrestijn: Zelfs Christus aan het kruis had het beter dan ik thuis. 2015)

2) (1940) (plat) schelen: 'het kan me niks verrekken.'

• Doe nou maar niet, of het je niks kan verrekke..... (Piet Bakker: Branding. 1940)
• ‘En dan ga je naar het gasthuis. Gewoon aanbellen en zeggen waar het op staat... Wat verrekt het, waar ze je neerleggen: als je maar beter wordt.’ (Theun de Vries: Ziet, een mens! 1967)
• ‘Kan me niet verrekke,’ had Dreeuwe nors geantwoord. (Catalijn Claes: Zilveren zielen. 1978)
• Kan het hem verrekken, hij gaat er meteen vol voor. (P.F. Thomése: Grillroom Jeruzalem. 2011)
• Dat kan me niet verrekke, ik kruip niet voor die lui. (Catalijn Claes: Geleende tijd. 2019)