Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 27-08-2022

verhuizen

betekenis & definitie

1) (1904) (Barg.) wegnemen, stelen.

• Later heb ik zelf vijf „jantjes" (vijf jaar cel) gehad voor het „verhuizen" (wegnemen) van een paar meiertjes uit een „muntmeter" (brandkast). (A. Aletrino: Handleiding bij de studie der crimineele anthropologie. 1904)

2) (1950) (Vlaanderen, sch.) neuspeuteren: 'Ben je aan het verhuizen?'

• Verhuizen. Wanneer iemand in den neus zit te peuteren, zegt men scherts. : hij is bezig mee —, doelt eigenlijk op het wegnemen van de kaders die aan den muur hangen, en die men verplaatst. (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1950)
• (H. Mullebrouck: Vlaamse volkstaal. 1984)