Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 23-10-2023

verdichting

betekenis & definitie

(19e eeuw) (euf.) verzinsel; leugen. Vgl. dat is er eentje van Alkmaar*; alternatieve* feiten; bedompte* kleuters; bezijden* de waarheid; blauwe* bloempjes; bonk*; fibbetje*; jagerslatijn*; jen*; loentje*; onwaarheid*; smoes*.

• Maar om nu waarheid te kunnen schrijven, wat in zulk een geschiedenis wel behoorde, en zich te hoeden voor verdichting, zoo als de ellendige Camus in Frankrijk deed, die rampzalige vervolgen leverde op het meesterstuk der meesterstukken, het licht der waereld, zoo als de Arabieren zich uitdrukten, den alom beroemden roman Astrea, had hij noodig de bakermat te kennen van de geslachten, die hij beschreef, en dus ook van de Northumberlands. (De Gids. Jaargang 26. 1862)
• Het stoute, het groote, het reine schijnt voor hunne opvatting het vermoeden van onwaarschijnlijkheid meê te brengen; en hoe dikwijls ook de verdichting - een begaafd ongeloovige heeft het gezegd - in verrassende uitkomsten voor de waarheid onderdoe, bij hen vindt het edele slechts genaê als een droom, als een wensch der verbeelding. (E.J. Potgieter: De werken. Deel 2. Proza 1837-1845. Tweede deel. 1864)
• Welk draadje je de jongen in handen hebt gespeeld van 't weefsel van verdichting, dat jij voor waarheid houdt.... dat zeg je me niet. (Marcellus Emants in Groot Nederland. Jaargang 5. 1907)
• Oorlogen en revoluties als operettes, ministers en vorsten als speelgoed, arbeiders en boeren als slaven, ... maar in het centrum de demon, de Macht, het Geld: dat is de waarachtige inhoud van Poedowkins grandioze verdichting van een stuk russische geschiedenis. (Menno ter Braak: Verzameld werk. Deel 1. 1950)