(19e eeuw) (zeem.) opnieuw breeuwen of kalefateren; opknappen; herstellen (van een schip). Volgens het WNT: “De reten, naden, spleten en voegen tusschen de planken der buitenhuid of der dekken met werk dichtstoppen, door er dit met een hamer (kalfaathamer, klavaatshamer) en een beitel (kalfaatijzer, klavaatsijzer) in te drijven, waarna er kokend pik op het werk gegoten wordt totdat de naden vol zijn; ook breeuwen geheeten."; (in de Zaanstreek) zijn gelaat vertrekken; (van kleur) veranderen. In die laatste betekenis o.a. gesignaleerd door G.J. Boekenoogen (De Zaansche volkstaal. 1897).
• Na gehouden expertise most voorloopig de lading voor het grootste gedeelte gelost worden, ten einde de koperen huid boven wster af te nemen, te vernieuwen an het schip ts verbreeuwen. (De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad, 25/04/1873)
• Het Duitsche schip Ceylon, kapt. Niemann, van hier naar Rotterdam, is 21 dezer op de rivier bij Brunswick aan den grond geraakt, doch met adsistentie weder vlot gewerden; het heeft zwaar gewerkt en maakt 1 duim water per uur Experts hebben bevolen het schip te verbreeuwen, doch dit schijnt den kapt. niet voldoende, zoodat hij waarschijnlijk eene nieuwe expertise zal aanvragen. (Rotterdamsch nieuwsblad, 14/04/1887)
• Nog geeft Dr. Boekenoogen verbreeuwen (= zijn gelaat vertrekken, verschieten, Mnl. verbraeuwen = verroeren) op. Ook breeuwen (= de naden dicht stoppen) is zeker Westfriesch, maar ‘door den invloed van de vele scheepstimmerwerven aan de Zaan of der van daar afkomstige werklieden’ nu over het geheele land verspreid, zoodat het als algemeen Nederlandsch kan beschouwd worden. (Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 18. 1899)
• Grootvader en grootmoeder nu, die bij zoo iets niet zijn grootgebracht, hebben een grent (hekel) aan dat geloop op straat. Hun spreekwoord is: Een boer en een boerin moeten de achterdeur uitgaan (ze moeten op 't land werken) en daarom geven ze wel eens op de tegenwoordige jeugd af. Maar de meisjes verbreeuwen (veranderen) er niet van, ze laten de oudjes stil sudderen, (hun gang gaan) want ze weten wel, dat ze misschien een uur later weer zullen worden geprezen om hun ijver. (De Gids. Jaargang 68. 1904)
• Als timmerman naar de IJszee. Oom Sjoerd, zooals Jan’s oom genoemd werd, beleefde veel genoegen van zijn leerling, die in alle opzichten goed zijn best deed op de scheepswerf. „Je moet je niet tevreden stellen," zei Oom Sjoerd, „om een nieuwe huidplank in een schip te kunnen zetten of een dek te verbreeuwen, maar je moet je ook bekwamen om een schip te kunnen houwen, niet zoo maar luk raak, maar naar een vast ontwerp. (Opregte Steenwijker courant, 16/12/1911)
• En in de bet. bederven, verknoeien (dial. verbreeuwen) kan het woord staan op de volgende plaats, ontleend aan een bezweringsformulier, in Hs. Serr. 14, bl. 111: ‘men sal u boeten de hemelzucht(?), de miltzucht, de leverzucht, die keelzucht, verhit, verhaeut, verspeet, verbraeut, loos wint ende boos wint ende anwoorp’. (Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 31. 1912)
• „Geheel verbreeuwen”, heette het, het gold een radicale behandeling alle naden, die van dek en bodem inbegrepen. (Schuttevaêr, 20/01/1923)
• verbreeuwe, zw. ww. intr. Van kleur veranderen. „En vast dat ze zat, as uit verwiel sneden, regt as 'n keers zonder te verbreeuwen". (G. Karsten: Het dialect van Drechterland. 1931-1934)
• Bij goed onderhoud liet men om de twee of drie jaar het schip grondig „verbreeuwen”, waarbij alle naden over de gansche lengte, hare beurt kregen. (Weekblad Schuttevaêr, 15/07/1939)
• De Schippers zullen gehouden zyn tweemaalen van yder Jaar hunne Schuiten op eender hellingen te brengen, aldaar te doen schoonmaken, verbreeuwen en repareeren, ten zeggen van den Commissaris van dit veer, welke gehouden zal zijn van deszelfs bevinding aan de twee voorzittende Heeren, te weeten aan een van de Oost- en een van de Westzyde, rapport te doen… (De Zaende; maandblad gewijd aan de historie, folklore en genealogie van de Zaanstreek. 1950)
• De epische stijl bewaart meermalen archaïsmen. Sommige zijn ook niet zo beperkt in het mnl. taalgebruik als Van Mierlo suggereert: wieken b.v. komt bij Maerlant voor in Alex. III, 188; maar ook in Rein. II, 7620 en als vakterm bij Yperman, 14; verder noemt het Mnl. Wdb. nog ettelijke vbb.; verbrawen‘verroeren’ leeft waarschijnlijk voort in Kil.'s ‘verbreeuwt’ en in Zaanlands ‘verbreeuwen’ (= zijn gelaat vertrekken, van kleur veranderen)…. (Penninc, Pieter Vostaert: De jeeste van Walewein en het schaakbord (2 delen). 1957)