Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 22-07-2021

verboemelen

betekenis & definitie

(19e eeuw) (oorspr. stud.) zijn tijd met uitgaan en feesten (boemelen) doorbrengen.

• Zo suggereren zij dat wij onze toch al tot 15 maanden verkorte studietijd verboemelen en als halfbakken onderwijzers op de markt zullen komen. (Het vrije volk, 10/12/1955)
• Verdient het geen aanbeveling dat studenten, die hun tijd verboemelen en geen, of zeer traag vorderingen maken, (dus onze belastingcenten verknoeien) het recht om verder te studeren wordt ontzegd? (Nieuwsblad van het Noorden, 16/05/1969)
• Wat bèn je dan eindelijk van plan? Je denkt toch niet zo heel je leven te verboemelen! vroeg meneer nogal bars. (Cyriel Buysse: Verzameld werk. Deel 2. 1975)